in den beginne zagen we een onbestemd zwarte vlakte rondom ons maar alsof het slechts een zwarte doek betrof die dun gesleten het eeuwige licht erachter doorgaf - sterren in een pikzwarte hemel - werd lichtjes licht rondom ons we proefden sindsdien de kolenduisternis en een doffe dreunende bas ontstemd door het schrille geluid van elke ontwakende zon droomden we van heldere vlammen, van zwijgzaam vuur dat onze leden in lichterlaaie zet en de droom leidde haar eigen leven en leefde we gaven de assen op onze tong aan elkaar door onze vingertoppen reikten fluitend naar elkaar alsof het lichamen waren die versmolten in knallende naar binnen gekeerde orgasmes imploderende dansende dansers iemand ving dit alles, filterde en componeerde aan een opengeklapte buffetpiano
Aan Joep Beving de pianomuziek is een verlossingskamer wij zijn kraanvogels met zwaaiende vleugels windmolenwiekende, roodogige reuzen met een dinosauruspantser bewegen wij in halfhoge glazige kantoorruimte de wilde roep naar wind en horizon melodie trekt, trekt zich op gang roodharige, jonge vrouw aan het spinnenwiel getiktiktik, een gevulde leegte, een draad die de leegte verder uitlijnt en uitleegt bevroren golven, golven hoekig onverstoord hervat het kind in de oude grijsaard, tijd is een dwangbuis die vooral zichzelf fixeert wij betreden onszelf telkens weer in lege steden van vergeten skylines en vergezichten voor ons tijdt de wereld naar Zíjn handen